EXECUTIE OP BASIS VAN HYPOTHEEKAKTE NIET ALTIJD MOGELIJK

Recent heeft de Hoge Raad in het kader van een prejudiciële vraag bepaald dat een hypotheekakte niet onder alle omstandigheden , zonder rechterlijke tussenkomst, een titel biedt om een vordering te incasseren. (Vonnis voorzieningenrechter te Utrecht (3 augustus 2012, LJN BX 3391, CB 2012-158).

Hoe zit het ook al weer?

Een hypotheekakte is een zogenaamde authentieke akte. Deze akte vormt een executoriale titel in de zin van artikel 430 Rv. Deze akte kan derhalve, indien de verplichtingen niet worden nagekomen, zonder rechterlijke tussenkomst door de schuldeiser ten uitvoer worden gelegd met behulp van wettelijke dwangmiddelen (dus executie door een deurwaarder eventueel met de sterke arm). Dat betekent derhalve dat aan de akte vergaande rechtsgevolgen zijn verbonden, zonder dat voor de tenuitvoerlegging op voorhand een rechterlijke toetsing noodzakelijk is.

De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 26 juni 1992 (LJN ZC 0646 NJ 1993/449 (Rabobank/Visser) invulling gegeven aan de vraag wanneer een dergelijke akte kan worden geëxecuteerd.

Aan de grosse van een authentieke akte komt slechts executoriale kracht toe met betrekking tot op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven vorderingen alsmede met betrekking tot toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. In geval de akte wel betrekking heeft op één of meer vorderingen, die aan de in de vorige alinea bedoelde vereisten voldoen, maar niet de grootte van het verschuldigd bedrag vermeldt, is de grosse van de akte niettemin voor uitvoering vatbaar, wanneer deze de weg aangeeft langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigd bedrag kan worden vastgesteld, behoudens de mogelijkheid van tegenbewijs door de schuldenaar (…).

Uit dit arrest blijkt dat voor het bepalen van de vraag of er sprake is van executoriale kracht het is vereist dat de betrokken vordering, danwel de rechtsverhouding waaruit deze vordering voortvloeit duidelijk in de notariële akte moet zijn omschreven. Is dat niet het geval, zoals hierna zal worden beschreven, komt aan de akte geen executoriale kracht toe en kan de akte niet ten uitvoer worden gelegd.

De Voorzieningenrechter te Utrecht werd een oordeel gevraagd over de navolgende casus.

De bank heeft een hypotheekrecht gevestigd op de woning van de hypotheekgever. Op de datum waarop de hypotheekakte is verleden zijn tussen de Bank en X bij onderhandse akte ook drie overeenkomsten van geldlening gesloten. Op enig moment is de woning van X, waarop het hypotheekrecht was gevestigd door de bank executoriaal verkocht. Omdat de opbrengst niet voldoende was, wenste de bank voor de restschuld de hypotheekakte te executeren op de overige goederen van X. De deurwaarder weigert de tenuitvoerlegging van de hypotheekakte, omdat in de hypotheekakte niet tevens een overeenkomst van geldlening is omschreven en de akten van geldlening onderhands zijn opgemaakt.

In dit geval stond in de hypotheekakte slechts vermeld dat er een hypotheekrecht werd gevestigd tot zekerheid van betaling van al hetgeen de bank van de hypotheekgever te vorderen heeft of mocht hebben “uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten en rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, danwel uit welken anderen hoofde dan ook”. De overeenkomsten tot geldlening zelf waren niet in de hypotheekakte opgenomen, noch de vordering uit hoofde van geldlening was in de akte zelf omschreven.

De Voorzieningenrechter vraagt aan de Hoge Raad (in het kader van de wet prejudiciële vragen) zich uit te laten over de vraag of de opgemaakte notariële akte tevens een executoriale titel oplevert voor de van uitwinning van het hypotheekrecht overgebleven restantvorderingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening die ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte reeds bestonden.

De Hoge Raad oordeelt dat dit niet het geval is. De omschrijving in de akte is, in het licht van Rabobank/Visser onvoldoende om op basis van deze akte de vordering te executeren. De vordering is onvoldoende bepaald, nu uit de akte zelf niet blijkt van het bestaan van enige concrete vordering of enige concrete rechtsverhouding waaruit een vordering kan voortvloeien. Ook de kennelijk in de akte aanwezige verwijzing naar de boeken van de bank (zogenaamde boekenclausule) biedt geen soulaas, nu deze evenmin het bestaan van een concrete vordering in de akte vastlegt, maar het bewijs van het bestaan van enige vordering afhankelijk maakt van een buiten de akte gelegen bron.

Kortom: een authentieke akte levert niet zonder meer een executoriale titel op. De vordering welke wordt geïncasseerd dient in de akte zelf concreet te zijn omschreven.

Auteur

Marlies Oogjen